Het heldere pad voor de PU/PD-workup

Transformeer een van de meest complexe uitdagingen in de diergeneeskunde in een logisch, stapsgewijs proces, ontworpen voor diagnostische zekerheid en efficiëntie.

Van een lange lijst van differentiëlen naar een gericht plan

De differentiële diagnoselijst voor PU/PD is uitgebreid, wat vaak leidt tot een kostbare en frustrerende 'hagelschot'-benadering. Dit protocol biedt een ontworpen, drielaags pad om systematisch en efficiënt door de workup te navigeren, waarbij de middelen van de cliënt worden beschermd en diagnostische frictie wordt geminimaliseerd.

1

De fundamentele database (Sluit de gebruikelijke boosdoeners uit)

  1. 1.1 Volledige urineanalyse (UA)

    Actie: Voer een volledige urineanalyse uit op een vrij opgevangen of cystocentesis-monster, waarbij een ochtendmonster prioriteit heeft. Beoordeel USG, dipstick-chemie en sediment.

    Klinische rationale

    Het USG is het draaipunt van de gehele workup. Een USG > 1.030 (hond) of > 1.035 (kat) maakt significante PU/PD onwaarschijnlijk. De rest van de UA kan direct belangrijke uitsluitingen identificeren, zoals diabetes mellitus (glucosurie) of bewijs van pyelonefritis.

  2. 1.2 Uitgebreide serumchemie & CBC

    Actie: Voer een volledig serumchemiepanel uit, inclusief elektrolyten, en een volledig bloedbeeld (CBC).

    Klinische rationale

    Deze initiële screening identificeert de meerderheid van de voorkomende PU/PD-oorzaken, waaronder chronische nierziekte (azotemie), diabetes mellitus (hyperglykemie), leverziekte (lage BUN, enz.) en hypercalciëmie. De CBC kan bewijs van infectie of andere systemische ziekte onthullen.

  3. 1.3 Totaal T4 (Geriatrische katten)

    Actie: Voor elke katachtige patiënt ouder dan 7 jaar die zich presenteert met PU/PD, is een totaal T4 een verplicht onderdeel van de initiële database.

    Klinische rationale

    Hyperthyreoïdie is een primaire en veel voorkomende oorzaak van PU/PD bij oudere katten en moet vroegtijdig worden uitgesloten om onnodige verdere diagnostiek te vermijden.

2

Intermediair onderzoek (Voor het niet-voor-de-hand-liggende geval)

Toegangscriteria: Ga alleen naar dit niveau als de diagnostiek van niveau 1 niet-conclusief is (d.w.z. geen duidelijke diagnose van CKD, DM, Hyper-T, enz.), maar het USG bevestigt inadequaat verdunde urine.

  1. 2.1 Urinekweek & gevoeligheid

    Actie: Stuur een cystocentesis urinemonster in voor aerobe kweek en gevoeligheid, ongeacht de bevindingen van het sedimentonderzoek.

    Klinische rationale

    Occulte of 'stille' urineweginfecties, met name pyelonefritis, kunnen PU/PD veroorzaken. Dit is een cruciale en vaak over het hoofd geziene uitsluiting voordat wordt overgegaan tot complexere endocriene tests.

  2. 2.2 Urine proteïne: creatinine (UPC) ratio

    Actie: Als proteïnurie wordt opgemerkt op de initiële dipstick, kwantificeer dit dan met een UPC-ratio.

    Klinische rationale

    Significante proteïnurie kan een vroege indicator zijn van glomerulaire ziekte die mogelijk nog niet aanwezig is met significante azotemie. Dit helpt om potentiële renale oorzaken verder te karakteriseren.

3

Geavanceerde endocriene & dynamische tests

Toegangscriteria: Ga naar dit niveau voor aanhoudende PU/PD nadat alle oorzaken in de niveaus 1 & 2 definitief zijn uitgesloten.

  1. 3.1 Hyperadrenocorticisme (Cushing) testen

    Actie: Als de ziekte van Cushing wordt vermoed, voer dan een ACTH-stimulatietest uit met behulp van de Tashikin Cortisol Assay of een Low-Dose Dexamethason Suppression Test (LDDST).

    Klinische rationale

    Hyperadrenocorticisme is een veel voorkomende oorzaak van PU/PD bij honden. De keuze tussen ACTH-stimulatie en LDDST hangt af van het klinische beeld en de mate van verdenking. De ACTH-stimulatie is ook de definitieve test voor iatrogene Cushing.

  2. 3.2 Gemodificeerde waterdeprivatietest (WDT)

    Actie: Voor gevallen waarin psychogene polydipsie of centrale/nefrogene diabetes insipidus (DI) wordt vermoed. Deze test vereist ziekenhuisopname en zorgvuldige bewaking.

    Klinische rationale

    De WDT is de laatste stap om onderscheid te maken tussen de oorzaken van diepe polyurie met een consistent lage USG. Een positieve respons (urineconcentratie) sluit nefrogene DI uit, waarbij ADH-responstesten centrale DI onderscheiden van psychogene polydipsie.